De zin van het leven zit in de lessen die je door het leven krijgt aangereikt.

— Marianna van Praag (rabbijn)

Het verhaal van Job – door Koen Brantjes

Job vertelde:
‘Ik woonde in het land Us en was de aanzienlijkste man van het Oosten. Ik leefde rechtschapen en onberispelijk, had ontzag voor god. Ik had 7 zonen en 3 dochters, bezat 7000 schapen, 3000 kamelen, veel runderen en ezelinnen, en een groot aantal werknemers.
Op een dag kwam er een boodschapper, die zei: ‘We verzorgden met de werklieden de runderen en ezelinnen toen als bij toverslag alle dieren en ook uw arbeiders ziek werden en ter plekke stierven.” En direct daarna kwam er een andere boodschapper die zei: “Een verwoestende bliksem uit de hemel trof de schapen en herders; het vuur verbrandde en verteerde allen.” En tegelijk kwam een derde met het bericht dat alle kamelen in ademnood geraakt waren en in hun slijm gestikt waren. Hij was nog niet uitgesproken of er kwam een vierde met het bericht: “Uw zonen en dochters aten en dronken in het huis van de oudste. Plotseling werd het huis getroffen door een hevige storm uit de woestijn, zodat de vier muren instortten. Uw kinderen kwamen onder het puin en allen vonden de dood.”
Toen ik dat gehoord had schoor ik mijn hoofd kaal, verscheurde mijn kleren en zei: “Naakt ben ik uit de moederschoot geboren en naakt zal ik in haar schoot terugkeren. De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam van de Heer zij geprezen.”
Nadat ik zo mijn wanhoop had geuit zag ik dat ik van voetzool tot kruin onder kwaadaardige zweren kwam te zitten. Zij bezorgden mij een ondraaglijke jeuk en ik krabde me met een potscherf. Mijn vrouw verweet me dat ik nog altijd onberispelijk naar god was en zei me dat ik beter kon sterven. Ik antwoordde: ‘Al het goede aanvaarden we van god, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?’’ ’

Ik kwam de volgende dag terug en Job vertelde:
‘Toen al die dingen waarover ik gisteren vertelde mij overkomen waren was ik wanhopig. Ik vroeg mij af hoe god, die ik liefhad, voor wie ik altijd ontzag had getoond en aan wie ik stelselmatig gepaste offers gebracht had, mij zo hard kon behandelen. Hoe hij mij, die zijn leven lang onvoorwaardelijk zijn trouwste dienaar geweest was, – mij, die nooit een onvertogen woord jegens hem gesproken had, – hoe hij mij zo had kunnen laten vallen als een nietsnut zonder waarde. Hoe hij mij zelfs de troost niet gunde om in mijn uur van ellende te sterven. Wat had ik in vredesnaam gedaan dat ik de liefde van god verloren had?’

Op de derde dag sprak ik Job weer. Hij was boos en zei:
‘Is het niet hoogst onrechtvaardig van god om mij zo harteloos op de proef te laten stellen? Waarom heeft hij mij aan de willekeur van het kwaad, van Satan, overgeleverd? Had ik dit verdiend? Had hij niet een ander aan de willekeur van Satan kunnen overlaten? Iemand die het niet zo nauw nam met de geboden van god? Iemand die zijn vrouw bedroog met een ander of die zijn buurman bestolen had? Of iemand die zijn vee of arbeiders mishandelde? Talrijk zijn de mensen die gods geboden verzaken maar juist ik werd uitgekozen als slachtoffer van de Satan.’

Op de vierde dag peilde ik de stemming van Job opnieuw. Hij bekende:
‘Terwijl de jeuk nog onverdraaglijk was en mijn vrouw mij onverkort voor een dwaas hield kwam ik tot inkeer. Het is immers alleen aan god en zijn engelen om te bepalen wat voor mij noodzakelijk is om mee te maken, welk lot mij tot een wijzer mens kan maken. En het is aan god om in zijn wijsheid te bepalen of hij mij daartoe moet uitleveren aan de kwellingen van Satan. Is het niet een rijke troost dat hij Satan niet toestond om mij, een rechtvaardig mens, te doden?’

Job vertelde op de vijfde dag:
‘Nadat ik mij zo in wisselende stemming over mijn lot en mijn toestand gebogen had – nu eens in wanhoop, dan weer in zelfmedelijden – drong het tot mij door dat het wezenlijk niet ging om de tegenslagen waarmee ik geconfronteerd was. Het ging eigenlijk om mijn reacties op de tegenslagen. Ik kon immers zelf in vrijheid bepalen hoe ik hierop zou reageren en hoe mijn liefde voor god behouden zou blijven. Ik sprak tot god: “Ik weet dat niets buiten uw macht ligt en geen enkel plan voor u onuitvoerbaar is. Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, uw besluit wilde toedekken?”’

Op de zesde dag zag ik Job weer en hij zei:
‘Toen ik beseft had dat ik in vrijheid mee kon gaan met wat de goddelijke voorzienigheid met mij voorhad, bracht de Heer een wending in mijn lot. De ondraaglijke jeuk en de zweren verdwenen; familieleden en vrienden kwamen naar mijn huis en overspoelden mij met hun gaven. In mijn latere leven zegende de Heer mij nog meer dan in mijn vroegere. God gaf mij het dubbele van wat ik eerder bezeten had. Ik kreeg 14 duizend schapen, 6000 kamelen en tweemaal zoveel runderen en ezelinnen. Ook kreeg ik opnieuw 7 zonen en 3 dochters. In het hele land waren geen mooiere vrouwen dan mijn dochters.’

Op de zevende dag besloot Job:
‘Gezegend en beschermd onder de liefde van de Heer mocht ik nog lang leven en mijn kinderen en kleinkinderen zien opgroeien. Maar nu ben ik oud en verzadigd van het leven.’

Nog een laatste opmerking van Job:
‘In mijn familie gaat het verhaal dat een verre voorvader van mij ook iets dergelijks meegemaakt heeft.’

 Het Bijbelboek Job, vrij naverteld door Koen Brantjes, februari 2021.