De mens ziet het wezenlijke van het menszijn niet meer in de goddelijk-geestelijke kosmos; hij ziet het werkstuk van het goddelijk-geestelijke in het aardse.

— Rudolf Steiner (Kerstmis 1924)

Ken jezelf

In de wereld van antroposofen is het een bekende oproep. Rudolf Steiner heeft zijn toehoorders er talloze malen op aangesproken en hij heeft de oproep tot op de bodem uitgelegd. En, zeker, we hebben de mens leren kennen als een driegeleed, viergeleed, zeven- en ook twaalfgeleed wezen, we kennen de opbouw en interacties vanuit verschillende invalshoeken en we kunnen elkaar als antroposofen daarop aanspreken. De gelaagdheid binnen die ene mens is ingewikkeld, en in de antroposofische gezondheidszorg wordt van deze indeling dankbaar gebruik gemaakt.

In de wereld van antroposofen wordt de oproep vaak veel plechtiger verwoord: “Ken U zelve” staat in menig geschrift en hij wordt vaak overeenkomstig gedeclameerd. Er is niets mis mee, ieder mens zou zich vroeg of laat met deze vraag moeten bezighouden. De oproep is al heel oud. Op de tempel van Apollo/Michaël in Delphi stond immers al in oud-Griekse kapitalen: «KEN JEZELF». Dat was 2500 jaar geleden, in de tijd die wij het begin van het tijdperk van de verstands- en gemoedsziel noemen. ‘We’ hebben ons sindsdien met vallen en opstaan verder ontwikkeld en zijn daar nu wel klaar mee(?). We kennen onszelf en de wereld nu veel beter. We hebben het contact met de geestelijke wereld eerst verloren en denken die nu weer te herontdekken. Er moet natuurlijk nog veel meer ontdekt worden maar het begin is er.
Toch?

Kunnen we met wat we nu weten even tevreden achterover leunen? We kunnen doorgaan en nog meer Steinerboeken lezen en we kunnen onze tijd contemplatief en mediterend doorbrengen. Daar is niets op tegen, integendeel, doe die dingen vooral – voor je eigen ontwikkeling. In onze antroposofische binnenwereld kunnen we elkaars ontwikkeling stimuleren en bevestigen, soms zelfs elkaar de maat nemen. Maar we moeten ons er misschien ook van bewust zijn dat er ook nog zoiets bestaat als een niet-antroposofische buitenwereld. En over dat laatste wil ik het even hebben.
Af en toe hoor ik hier en daar dat de wereld beter af was wanneer iedereen de antroposofische wereldbeschouwing toegedaan was. Dat wil ik graag wat nuanceren.

Ooit, bij het lezen van de Karmavoordrachten werd ik getroffen door een min of meer zijdelingse opmerking van Steiner.[1] Hij vertelt daar over Ernst Haeckel (1834-1919), een “geestdriftig, aan fanatisme grenzend voorvechter van een bepaald materialistisch monisme”. Dat is nog niet zo bijzonder. Maar deze Haeckel bleek de wedergeboorte te zijn van de monnik Hildebrand uit de 11e eeuw. Deze monnik was een zeer doelbewuste, dominante medewerker van pausen in die tijd, iemand met een missie. Hij voerde o.a. nieuwe regels in voor de pausverkiezing… en werd vervolgens in strijd met zijn eigen nieuwe regels door de bevolking van Rome tot paus gekozen! Hij moest toen eerst nog even snel tot priester en tot bisschop gewijd worden en werd vervolgens paus Gregorius VII. Hij ontnam de wereldlijke machten de bevoegdheid om bisschoppen te benoemen en maakte daarover ruzie met keizer Hendrik IV van Duitsland, die hij in de ban deed en die daarom zijn beroemde, vernederende tocht naar Canossa moest maken. Zo iemand dus. Gregorius werd later heilig verklaard door een andere paus-potentaat.

Steiner noemt deze persoonlijkheid zonder een zweem van afkeuring. Hij legt uit: “Waar het om gaat in de manier waarop een mens zijn plaats in de wereld inneemt, is het temperament dat hij heeft, met welke karaktereigenschappen hij optreedt.”

Ik zag in dat ik (nog) veel voorzichtiger moest zijn in mijn oordeel over de houding van anderen, over hoe zij in de wereld staan. Met welke kwaliteiten en met welke gebreken. Een beetje bescheidenheid zou me sieren. Ik heb de oorspronkelijke oproep daarom voor mezelf opnieuw geformuleerd.

Ken jezelf in de ander, ken de ander in jezelf.

Koen Brantjes, maart 2021

[1] Rudolf Steiner, Karmaonderzoek !, Twaalfde voordracht,